Marcus 6:49-50 272 273 vierde || NEB seeing them labouring at the oars against a head-wind, ... He was going to pass them by; || NASB straining at the oars, || NIV He was about to pass by them, || REU als er sie beim Rudern Not leiden sah, || KJ And he saw them toiling in rowing; for the wind was contrary unto them: and about the fourth watch of the night he cometh unto them, walking upon the sea, and would have passed by them. Marcus 6:49-50 wilde hen voorbijgaan’ (dat vinden we overigens alleen bij Marcus). Jezus ging voorbij zoals we dat van God lezen in het OT (Ex.33:19,22; 34:6 en 1Kon.19:11). Het duidt op een heel bijzondere verschijning van Hem aan Zijn leerlingen. 49 3072.9 1027 1341.18 770.3 3513.14 1 1731 3072.7 2058.3 οἱ hoi δὲ de ἰδόντες αὐτὸν περιπατοῦντα ἐπὶ τῆς idontes auton zij 3513.14 maar ziende 1239.21 Hem peri-patounta wandelende 1357.19 epi op tēs ϑαλάσσης thalassēs 49 de zee 1 Tekst: H-F Variant: N25 N27 2 Tekst: H-F Variant: N25 N27 3 Tekst: H-F Variant: N25 N27 49 3237 4664 1357.3 2248 περιπατοῦντα, ἔδοξαν 2ὃτι φάντασμα 3εἶναι peri-patounta 314.2 [wandelende], edoxan meenden hoti phantasma (een) spook einai ἐστιν, ϰαὶ estin kai (het te) zijn [het is], en ἀνέϰραξαν. an-ekraxan zij schreeuwden luid. SV En zij, ziende Hem wandelen op de zee, meenden, dat het een spooksel was, en schreeuwden zeer; || HSV En toen zij Hem zagen lopen op de zee, dachten zij dat het een spook was en schreeuwden luid, || NBG Toen zij Hem over de zee zagen gaan, meenden zij, dat het een spook was en zij schreeuwden luid. || NBV Toen ze hem over het water zagen lopen, dachten ze dat hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit. || WV ze schreeuwden het uit. || GNB Toen de leerlingen || NEB it was a ghost || NASB they supposed || NIV he was a ghost. || BJ c’était un fantôme et poussèrent des cris; || KJ But when they saw him walking upon the sea, they supposed it had been a spirit, and cried out: Toen de discipelen de Here Jezus zo over de zee zagen gaan, herkenden zij Hem niet (het ‘wandelen op de zee’ correspondeert met dezelfde woorden uit het vorige vers). Op Zijn verschijning waren zij ook niet voorbereid. Het zeer ongewone gebeuren overrompelde hen helemaal. Met als gevolg dat zij er heel erg van schrokken en er heel erg bang door werden (vgl. vs.50a). Zij dachten, dat ze met een spook te maken hadden (vgl. Luc.24:37, waar eveneens het werkwoord dokeō, ‘menen, vermoeden’ wordt gebruikt). phantasma betekent ‘verschijning, gedaante; droombeeld, spook, visioen (vgl. Job 20:8 ^ ‘nachtgezicht’). De aanblik van Jezus moet op dat ogenblik om zo te zeggen ‘fantastisch’ zijn geweest. En dan te bedenken dat de leerlingen Hem door de hoge golven dan weer wel en dan weer niet konden zien. Het is geen wonder, dat één en ander hen schrik aanjoeg en dat zij meenden een geestverschijning te zien (vgl. Hand.12:9). Van pure angst schreeuwden zij het dan ook uit. 49 50 3432.5 941 770.3 1341.1 2248 4385.8 2248 1 3072.1 1027 πάντες γὰρ αὐτὸν εἶδον, ϰαὶ ἐταράχϑησαν. pantes allen 1922 2 gar want Hem 2654.36 auton eidon zagen, kai en etarachthēsan zij raakten van streek. en 2248 2673.3 770.12 kai ϰαὶ ὁ ho δὲ de 50 [Hij 2068.2 maar] 1324.1 1929 2848 770.11 eutheōs 1357.1 εὐϑέως εὐϑὺς ἐλάλησεν μετ' αὐτῶν, ϰαὶ λέγει euthus elalēsen terstond sprak Hij met’ met autōn hen, kai en legei αὐτοῖς· ϑαρσεῖτε· ἐγὼ autois tharseite Hij zegt tot hen: houdt moed: Ik egō 2883 4725.5 εἰμ, eimi μὴ mē φοβεῖσϑε. phobeisthe 1 Tekst:  H-F Byz: 02 017 045 Ov: 05 032 Variant: N25 N27 ● NBG WV GNB HV NEB NASB RLU REU BJ  Eg: 01 03 2 Tekst: H-F Variant: N25 N27 50 ben (het), niet weest bang. SV Want zij zagen Hem allen, en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen, en zeide tot hen: Weest welgemoed, Ik ben het; vreest niet. || HSV want allen zagen Hem en raakten in verwarring; en meteen sprak Hij met hen en zei tegen hen: Heb goede moed, Ik ben het; wees niet bevreesd. || NBG Want allen zagen zij Hem en werden verbijsterd. Maar terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd! || NBV Ze hadden hem allemaal gezien en raakten in paniek. Maar hij sprak hen meteen aan en zei: ‘Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang.’ || WV allen ... raakten van streek ... begon Hij met hen te spreken ... ‘Weest gerust, || GNB Ze ... raakten in paniek. || HV waren ontsteld ... Hebt goede moed, || NEB they ... 50 Marcus begint dit vers met te verklaren waarom (gar, ‘want’) de discipelen het uitschreeuwden van angst (vs.49) toen zij de Here Jezus over de zee zagen wandelen. Als slechts sommigen van hen het hadden zien gebeuren, dan zou er nog van gezichtsbedrog sprake kunnen zijn geweest. Maar nu zij het allemaal zagen (op het pantes, ‘allen’, valt de nadruk), was dat uitgesloten. Geen wonder dat zij door die geestverschijning helemaal in paniek raakten (het werkwoord dat Marcus hier gebruikt, duidt op een heel sterke gemoedsbeweging; zulke werkwoorden komen we bij hem vaker tegen). Het begin van dit vers correspondeert met dat van het vorige: deze herhaling van het ‘zien’ van de leerlingen onderstreept de realiteit van de verschijning (zo ook het dubbele ‘wandelen op de zee’ in respectievelijk vs.48 en 49). Van Zijn kant herstelde Jezus toen onmiddellijk (eutheōs!) het contact met de discipelen door ‘met hen’ te spreken (vgl. Joh.20:16). Op die manier maakte Hij het hun mogelijk om Hem te herkennen. Bovendien sprak Hij ‘tot hen’, om de pa- Pagina 291

Pagina 293

Voor boeken, online uitgaves en lesmateriaal zie het Online Touch CMS systeem. Met de mogelijkheid voor een webshop in uw archief.

Marcus Lees publicatie 100Home


You need flash player to view this online publication