6 Sturing op politie landelijke doelstellingen opgenomen. • De burgemeesters en de hoofdofficier van justitie verdelen in het regionaal beleidsplan de beschikbare operationele sterkte over de onderdelen van de regionale eenheid. De politiechef treedt hierbij op als adviseur. Hiertoe voeren de burgemeesters en hoofdofficier van justitie overleg. De minister, op aangeven van de korpschef en na advies van de gezagen, bepaalt (zie ‘sturing op landelijk niveau’) welke onderdelen er zijn (basisteams, recherche), de burgemeesters en de hoofdofficier van justitie bepalen de omvang van deze onderdelen op basis van de beschikbare operationele sterkte binnen de regionale eenheid. • De regionale beleidsplannen zijn bedoeld voor een periode van 4 jaar. Jaarlijkse herijking is natuurlijk mogelijk. De cyclus van de regionale beleidsplannen wordt gekoppeld aan het ritme van de gemeenteraadsverkiezingen. Verandering van de regionale/bovenlokale en/of landelijke doelstellingen van de politie leiden tot bijstelling van de plannen. Het proces daartoe is aan de gezagsdragers die een pragmatische invulling kunnen geven aan dat proces. • De regioburgemeester en hoofdofficier van justitie overleggen regelmatig met de politiechef over de uitvoering van het beleidsplan. Sturing op landelijk niveau Beheer • De minister van V en J stuurt op het beheer van de politie. Hij stelt onder andere de landelijke sterkte vast en het verdeelmodel. Hij schept de randvoorwaarden waarbinnen de verschillende gezagen hun taken kunnen uitvoeren. Daarnaast stuurt de minister op de hoofdlijnen van de taakuitvoering van de politie via de landelijke beleidsdoelstellingen. De minister is verantwoordelijk voor het functioneren van het stelsel als geheel, bijvoorbeeld het presterend vermogen van de politie. Zo ook is hij verantwoordelijk voor de cultuur en kwaliteit van de politieorganisatie. De minister heeft verder een toezichtsrol; daartoe bedient hij zich van de IOOV. Hij stuurt echter niet op invulling van de lokale gezagsverantwoordelijkheid. • De minister van V en J verantwoordt zich tegenover het parlement over het beheer van de politie, over zijn sturing op de taakuitvoering via de landelijke beleidsdoelstellingen en over de werking van het systeem als geheel, maar niet over het lokale gezag. Dit neemt niet weg dat bij een specifiek incident op twee plaatsen verantwoording kan worden afgelegd over het handelen van de politie – in parlement en gemeenteraad – mits ieder spreekt vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Die verantwoording moet zich richten op verschillende aspecten. Dit vergt terughoudendheid van de minister, afstemming en oog voor verschillen in abstractieniveau. • De vaststelling van de inrichting van het landelijke korps zal als onderdeel van het beheersplan geschieden door de minister op basis van een ontwerp dat is opgesteld door de korpschef. Daar maken organisatie en formatie deel van uit. Het formatieplan wordt pas vastgesteld nadat het gezag in de regionale eenheid de beschikbare capaciteit heeft verdeeld. De gezagsdragers in elke regionale eenheid geven een zwaarwegend advies over het aantal districten en basisteams. • De minister verdeelt de operationele sterkte over de regionale en landelijke eenheden. Uitgangspunt voor de verdeling van de sterkte over de regionale eenheden tot 2015 is de huidige sterkteverdeling over de politieregio’s (het herijkte budgetverdeelsysteem). • De minister voert periodiek overleg met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal over het beheer en de taakuitvoering van de politie. In dit overleg komen bijvoorbeeld onderwerpen als het beheersplan en de verdeling van de operationele sterkte over de regionale en landelijke eenheden aan de orde. Hierin kunnen bijvoorbeeld ook de wensen van de regioburgemeesters en via hen de overige burgemeesters aan de orde komen over de inrichting van de regionale eenheden. Ook eventuele herschikkingen van taken en de gevolgen daarvan voor de verdeling van de operationele sterkte over de regionale en landelijke eenheden komt hier aan de orde. Landelijke beleidsdoelstellingen • De minister van V en J stelt op landelijk niveau, evenals in de huidige situatie, de landelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van de taakuitvoering van de politie vast, alsmede de doorvertaling hiervan voor iedere regionale en landelijke eenheid. De landelijke beleidsdoelstellingen laten substantiële ruimte over in de beschikbare politiecapaciteit voor de realisatie van lokale afspraken over de inzet van de politie. Van belang is daarbij dat de landelijke doelstellingen veelal een weerspiegeling zijn van hetgeen ook lokaal en regionaal van belang wordt geacht. Dit wordt geborgd doordat de totstandkoming van de landelijke doelstellingen een ‘bottom-up’ proces is. In de wet is opgenomen dat de minister bij het vaststellen van de landelijke doelstellingen het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters hoort. In dat overleg vertolken de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal de gezichtspunten en wensen van het lokale gezag over deze doelstellingen. Hierdoor staan de lokale veiligheidsvraagstukken aan de basis van de landelijke beleidsdoelstellingen. Indien een landelijke prioriteit in een bepaalde gemeente niet speelt dan hoeft de politie zich in die gemeente daar uiteraard niet op te richten en kan de politie zich daar volledig richten op de lokale en regionale prioriteiten. Pagina 5
Pagina 7Interactieve digi folder, deze spaarprogramma of reclamefolder is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het online bladerbaar publiceren van internet onderzoeksrapporten.
Sturing op de politie Lees publicatie 158Home